maandag 25 januari 2010

Tegengif 26


13

Ik, ja ik, ik woon in Eden
mist ijzel blubber zon of regen
donker licht heden toekomst verleden
Eden alleen kom ik dag en nacht tegen

iets anders kunnen mijn ogen niet meer zien
m'n voeten dansen
m'n vingers flansen
dat Eden in elkaar even heftig alle tien

en 't gekke is : je hoeft er niets voor te doen
't wordt je allemaal geschonken
't voert je gewoon een beetje dronken
maakt je levend, fris, helder en koen

je knielt neer en dankt de hemel
die je vader is, en moeder aarde
dat zij jou, halvegare, baarde
jij bangerik, wanne baal, ouwe zemel

't wordt je per sekonde duizend maal gegeven
alleen : je hebt ogen en blijft blind
wat echt en waar is kun je niet beleven
man is geworden een plat kind

dat lustoord waarin wij zwemmen
ligt in onze voeten
zonnegroeten
één juweel, talloze gemmen

liggen in je handen, branden in je hart en hoofd
woelen tot in 't diepst der cellen
treden naar buiten uit je vellen
en vormen je al van snode dood beroofd

je al is naar je hart
zo zit bestaan nu eenmaal in elkaar
of je nu Kees heet of Bart
't is niet anders, zonneklaar

14

Wat wilt u ? dat ik u bij de haren grijp
en meesleur door m'n bochten
door pen heenpers - orgelpijp
van wat m'n handen wrochten ?

houd uw adem vast, maak uw borst maar nat
vol register zal ik u geven
overlopen van wonderen zal mijn vat
smaken zult u 't echte leven

tart
't hart
met Eden
gebeden

alleen in Eden kun je wonen
elders gaat 't gewoon niet
Eden speelt je eigen lied
de rest is gifvoer voor demonen

ga je daar niet van uit dan ben je verloren
word je gauw bitter, pulp, zuur
raak je al rap overstuur
voor de duivelen & co uitverkoren

dat Eden is je dee-en-aa
de zon in 't diepst van je gedachten
en de God van je hoogste verwachten
kijk maar naar jezelf, ga maar na

wie schenkt jou adem
wie stuwt jouw hart
wie meet jouw vadem
wie schenkt jouw part ?

15

Tja, of je 't nu wilt of niet, ieder mens
draagt de universele vergelijking
in zich, of noem 't de ijking
in aarde van 's hemels wens

die alles verlossende equatie
waarin de mensen zich verevenen
de lageren en de verhevenen
van ons Eden is de demonstratie

en huist in 't diepste puntje van 't hart
daar waar de spoken niet bij kunnen komen
een oord wiens top de wolken tart
een tuin van azuren stromen

Edens formule deelt elk mensenkind
deugd die valt te vinden
in zichzelf, te binden
en los te laten, vrij, licht in de wind

en ach, moeilijk is 't niet
't ligt zo voor de hand
men ontvangt veel meer dan dat men ziet
gebruik nou toch eens mens je verstand

God, de engelen steken in jou 't allereerst
je buiten is een projectie van je binnen
tot in 't uiterste van al je zinnen
bewegen de hemelen jou tot in je teerst

...zeg ik telkens tegen mijzelf
want je weet 't maar nooit genoeg
met al dat gezoek en gezwoeg
hoe hoog van Eden 't gewelf !

16

Soms, heel soms, denk met pen sterren te beroeren
vingers kriebelen, vlammen blaken
in de jacht op woorden de geest aan te raken
neuronen draaien op volle toeren

hoewel 'k toch niets speciaals op oog heb
de hersenen, de ik, 't hart, lichaam
willen wat meedollen in de vloed in de eb
van feestwoorden fijn dronken alle tesaam

't zit in 't hoofd, herinnert, klopt, leeft
binnen dat naar buiten gaat, onmerkbaar
concentriese cirkels van geest die beeft
omgezet in heerlijk al, kant en klaar

17

Er zitten in pen nog duizenden gedichten luidkeels te wachten
maar inkt is op
wat doe ik met al die schichtende, ongeduldige gedachten
krap in m'n kop

zal de veiligheidsklep maar snel opendraaien
nieuwe inkt kopen
en dan maar hopen
dat de woorden weer m'n kop in willen waaien

ontembaar zijn zij, wilde poesjes
verwende beesten
hogere geesten
Edenideeën zonder smoesjes

weet u wat ? 'k ga m'n eigen inkt fabriceren
met speeksel, ijzerzout en galnoten
die tal in m'n leden zitten gegoten
inkt gemaakt met druppels zweet plus wat pus van zweren

dit extrakt filtreren en in Edennat oplossen
één molecuul is al meer dan genoeg voor een liter
kan pen mooi opnieuw eeuwen door de woorden heen crossen
droppels, gekregen en gedronken uit 's hemels gieter

woensdag 20 januari 2010

Tegengif 25

Hollandse verzen
7
Ik, die een ander is, wil een roos, een vogel
bliksemschicht zijn, bergmeer
brallende zon, lachende beer
lenteblad, amorpijl, door-de-kerk-kogel
Ik, die mens ben, wil met zwaluwen
meevliegen naar onbekende, hete landen
met visjes zwemmen bij vreemde stranden
van hun vleugels en vinnen de lusten stuwen
Ik, dier, wil met de woorden 't al bezielen
sterrenvuren ontsteken, achter zon geraken
in één woord bundelen alle terugkerende spaken
in de naaf van 's hemels raderen en wielen
Ik, demoon, ik wil dat ik woon en spartel
in ambrozijn, buitel en tol in godengedroom
samen met de legioenen confraters, dartel
wuivende lenteblaadjes aan de levensboom
- Die "ik", sigaartje in de linkerhand
schrijft dit neer op woensdagmorgen
pen glijdt, schaatst zonder zorgen
over de woorden in brand
't Miezert buiten
de daken glimmen
grijs de ruiten
zon is al dagen dimmen
Maar morgen wordt 't weer helderblauw
voorspellen de laatste weerberichten
't schijnt gedaan te zijn met die kale kou
kan ik mooi weer in de zon gaan zitten dichten
8
Vraag me af hoe van mijn ik af te geraken
overdag gaat 't wel maar 's nachts niet
hoe krijg 'k 't voor elkaar die ik te kraken
die mij dwars zit, die mij zo negatief ziet ?
Een pelgrimstocht ondernemen ?
maar m'n hele leven is al een bedevaart
't klooster ingaan, met de vrije Bohemen
meereizen door de landen op de wereldkaart ?
Boeddha worden, Mozes, Jezus, Lao-Tseu
Shiva, Visjnoe, Braman, Abraham ?
ben m'n ik meer dan beu
geef me God een andere stem, een nieuwe stam
Wil me 's nachts niet meer tegenkomen, vuil en verloren
opgesloten, verward, kleinhartig, bang
door de mand te vallen, bij de oren
te worden getrokken door sinjeuren van hogere rang
De roos toch richt zich zonder zich te spiegelen
en de eendjes drijven vrij en blij
zon kust maan, grietgrassen wiegelen
merlinnen fluiten, koetjes grazen in de wei
t' Is pure zonde dan aan jezelf te lijden
dat juk moet verbrijzeld worden
al was 't maar te beginnen in de woorden
om adem en bloed te worden met de tijden
Renaissance
van wat achter de woorden woedt
délivrance
van 't wanne ik eens en voorgoed
Die goeroe zit in 't eigen hoofd
in eigen kracht en moed
door eigen bloed
van 't ijdele ik beroofd
Gelukkig is ik eerst en vooral de ander
helemaal in mijzelf zit ik niet opgesloten
ik is twee, wij bestaan met elkander
misschien dat tijd de overwinning nog ziet
De nachten als schoongemaakte spiegel
waarin ik mijzelf monter tegenkom
uitvreter, bedelaar, vagabond
van God, schepping en mens 't heerlijke gewiegel
9
De aarde suist met een vaart van 100 000 km per uur
door het wreldruim in sierlijk teute banen
maar ik, ik sta stil
roerloos in de spil
hou zonnen onder de duim, cometen en manen
der elementen bestuur de vuren van puur azuur
of zwaluw keer plotklaps om
zwenk, wend het steven
draai aan 't roer van lijf en leven
totdat ik in Eden aankom
10
Ik is arglistig noch rancuneus
Ik is argeloos, kent geen veinzen
Ik kan zijn mankementen makkelijk doen deinzen
Ik is in eigen ogen een rustige reus
Ik kent angst noch slecht geweten
zijn vrijheid zijn zijn plichten
niets dat hij niet kan verrichten
naar eigen passen en meten
Die Ik, die een ander is, de Ander
aan gene zijde, speelt met mij
van meander tot meander
ben ik zijn gewillig speelgerei
Heb niet één procentje in te brengen
gehecht aan mijn makke mouwtjes
bengel ik marionnet aan zijn touwtjes
van zijn vingers 't gedwee verlengen
't Leerzame vervolg - althans naar beste vermogen
zo goed en zo kwaad als het gaat
zal mijns ondanks immer blijven pogen
naar gewilligheid in woord en daad
Ik is zeker van zijn zaak
aan zichzelf hoeft hij niet te twijfelen
lang zal hij niet weifelen
schiet hij is het raak
Ik, die de Ander is, heb niets te vrezen
veilig hang ik aan zijn handen
zijn draadjes zijn hechte banden
kwintessens van lijf en leven
Dit genoteerd op zaterdagmiddag
in één vloeiende, in één lijn
in één adem, in één slag
- die Ik, zie ik, is ook mijn
Nutteloos, gevaarlijk er zich tegen te verzetten
wie kan zwalpende vloed doen deinzen
wie wil toch tegen de dageraad grijnzen
welke stumperd wil Ik's verlangen beletten ?
11
Wat is nou eigenlijk dichten ?
wat zit er in dat woord opgesloten ?
wat denkt de dichter te verrichten
aan de schrijftafel met z'n pen op hoge poten ?
Dichten is verrichten, - maar wat ?
dichten is verdichten, een damp
tot fijne druppels samenpersen, een gat
dichten, licht aandoen, een lamp
't Liefst zo strak mogelijk, in korte draf
als 't even kan met muziek, ritme en rijm
paf, als 't moet, goed maf
meegesleurd in zwijm
door de deining der woorden
hun nukken, kuren en klinkerrijmen
weerslag van bovenmaanse lustoorden
zeg maar gerust van Eden de diepere geheimen
De dichter brengt bijeen wat uiteen ligt
en voert 't weer levend
met vaste hand of soms bevend
maakt hij een feest van zijn plicht
Een dichter is iemand die de gave bezit
verzen te kunnen schrijven
en dat min of meer geregeld doet
zijn zijn verzen van vlees en bloed
geen lettergreep die dan niet zal beklijven
indien de dichter oprecht vecht, zingt en bidt
Soms ziet hij de sikkel van de maan schommelen
op 't puntje van evenwicht, bootje, kom, schaal
soms hoort hij de tamboeren van de zon trommelen
en drinkt hij, springt hij, grolt hij verdronken in de Graal
Natuurlijk moet 't niet alleen bij de woorden blijven
't moet in 't vlees van de wereld beklijven
met eigen zinnen je deel inlijven
de strengen moet ieder tenslotte toch zèlf stijven
De maan is een schommel, een vat vanavond
stierhoornen dalen naar de aarde
als een roos sta ik in een stralende gaarde
dichter met beide benen op de grond
12
Wat zijn verzen ?
verzen... vinden
klanken binden
tot nectar persen
Wat zijn rijmen ?
sprongetjes over de sloot
kalmpjes bijeenlijmen
van ideeën los van dood
Wat zijn voeten ?
ritme, gunst, dans
zonnegroeten
beheerste stralenkrans
Wat is een gedicht ?
sprong naar de starren
narren die zonder verwarren
hun werk hebben verricht
Wat is taal ?
's hemels adem
taal is Graal
's hemels vadem
En ik, wat ben ik ?
houthakker, beeldhouwer
domme kracht, cric
klankenkathedralenbouwer
Hoe komen de woorden in mijn kersenpit ?
slaan zij in, wellen zij op, drijven zij
ergens in m'n brein, hoe ontstaat hun rit
waarom maken zij mij altijd zo blij ?
Op het juiste moment waaien zij aan, om weer te verdwijnen
zo geruisloos als zij zich roerloos aandienden
oneindige wolken, peilloze schachten, putloze mijnen
zijn de woorden telkens en telkens m'n trouwste vrienden
Hun bubbels en bobbels doe ik knetteren
bellenblazer, met Dikkertje Dap op de trap
met de musjes een ganse dag meekwelen
der woorden de druiven persen tot sap

dinsdag 19 januari 2010

donderdag 14 januari 2010

Tegengif 24

zoom
Hollandse verzen
1
Zware winterregen teistert de daken
in 't natte grijs valt geen vogel te zien
toch kan pen met zingen niet staken
de vingers willen maar tokkelen alle tien

klamme regen klettert tegen de ruiten
zon zelfs schijnt er voorgoed vandoor
de lucht is naar, kil en koud buiten
toch zingen m'n tengels in koor


kroelen met de woorden

stoeien met de taal

hun brand moorden

met rijmerige praal



de woorden opjagen, geselen, omkeren

ja ze zelfs doen blozen

hun geheime sappen begeren

ruiken hun ranke rozen



waarom ? ik weet het niet, - daarom

de vraag is eigenlijk een beetje dom

met de woorden vrijen doe ik 't liefst

en is hen ook, dat weet ik best, 't geriefst



2



Soms denk ik dat alle mensen

die er zijn, zijn zullen en waren

in me schuilen, en dat hun wensen

en dromen mee op m'n bootje varen



waarom ik dat soms zo denk en voel

Joost mag 't weten, 't zit gewoon in m'n bloed

gelukkig, hoewel dichter, hou ik m'n kop koel

en tem ik van m'n ziel deze prangende gloed



gauwkum ik in m'n hoekie

duik in het water

lees een leuk boekie

streel de kater



maak 'n gedicht

schilder 'n gezicht

trek grimassen

van grijnzende piassen



de wereld is al ingewikkeld genoeg

zonder de deur uit te gaan ken ik de wereld

een wereld waar het van wonderen perelt

die ik naar eigen believen uitvoer en vervoeg



ben al gek genoeg om niet nog gekker te worden

heb m'n lesje intussen wel geleerd

dat dwingende gevoel moet ik krachtig moorden

anders glij ik uit of val van peerd



dansen ! in de golven, daar waar zee rots kust

met de visjes meezwemmen

poesjes temmen, woorden stremmen

met de zwaluwen meevliegen in diepe rust



of ik sla de Bijbel open en lees over Tobias

hoe hij met visgal z'n goede vader van blindheid genas

en Sara, al stokoud, die bij de ingang van haar tent lachte

en die daags erna, dankzij de engel, een kindje verwachtte



bij die verhalen kniel ik neer, dat is mijn wereld

zo zit ik intiem ook in elkaar

van top tot teen, van haar tot haar

zoveel zelfs dat 't al genoeg naar buiten perelt



soms voel ik in mij gloeien

alle mensen die er zijn, zijn zullen en waren

'k laat hen maar rustig mee vloeien

op de deining van mijn eigen baren



3



Mijn schilderijen maak ik met spuug en schoenpoets

elleboogolie, paniek, verf en andere, geheime stoffen

met kots, tranen en verlamming - soms is het boffen

en is het eindresultaat best wel iets goeds



doch een gedicht, hoewel ook af en toe wat zwoegen

vlot als een vlinder vliegt uit pens koker

passen, meten, beetje door de woorden ploegen

en 't rolt er vederlicht uit of hamert als een moker



mijn kinderen heb ik met dijen, longen, hart en ziel

gemaakt, met de hulp van de engelen

die de pompen van Eden zwengelen

waarvan het water in de kelken van mijn kinderen viel



'k vormde mijn min met geest en handen

vanaf haar enkels tot voorbij haar tanden

'k wilde een muze, een heldin, een vorstin

en kreeg een tijgerin, een fee, een godin



mezelf maakte ik met lucht, hoorn, slijm en vlammen

de woorden ertoe had ik reeds uitgevonden

'k wist wel dat ik in Adam zou uitmonden

hoe mijn geest diep in de stof te rammen



hoef slechts mijn hart te volgen

te gehoorzamen aan mijn wensen

dan vervallen alle grenzen

geen obstakels meer, geen verbolgen



leef van dag op dag, improviseer

wat gedaan moest worden werd verricht

wat gesticht moest worden werd opgericht

wat wil ik in hemelsnaam nog meer ?



nu nog effen de wereld redden ? ben je mal

mij krijg je niet in een krankzinnigegesticht

messiassen zijn er zoveel al

laat mij maar zwemmen in eigen licht



4



Op een eilandje omarmd door Rijn en Maas

werd ik geboren, pal naast Cor en Jan de Witt

bij Sint Sura, in het Pelgrimshuis begon de rit

van mijn leven, gezegend leven, vol en dwaas



wie zal er de meanders van noemen

zelf ben ik allang de tel kwijt

weinig tot niks valt er te roemen

hoe ik ook zweette met vlijt



't ging - pfft, met traan en strijd

met eelt, vlekken, barsten en scheuren

maar gut, vooruit met de geit

onzin hier te kermen of te zeuren



zaaddeeltje was ik op weg naar het midden

en vond 't hier bij jou

daarom troetel ben ik je trouw

in 't midden zonder ervoor te hoeven bidden



er ontstonden nieuwe hemelen nieuwe gezichten

een al te versleten horizon verdween

eindelijk kon ik mijn ogen op de aarde richten

toen jij in mijn blikveld verscheen



en och, ik werd ook maar voortgestuwd

van hogere machten en krachten knecht

voortgedreven door 's hemels goed en recht

door bovenaardse geheimenissen voortgeduwd



...door jou aangetrokken

van jou ondersteboven

van m'n stuk, in brokken

jou te mogen roven



sindsdien ben ik gek, flierefluiter, losbol

och, dat het Edenwater maar strome

'k zie wel waar ik naar toe rol

surfend op zijn golven, de wilde en de lome



de hemel is mijn vader

de aarde is mijn moeder

en jij bent mijn goudader

van mijn ziel het gulden voeder




5



Ben lang geen God in het diepst van mijn gedachten

niet eens een engel, prins of demoon

m'n ziel zetelt maar amper op een troon

van mij hoef je niks verhevens te verwachten



'k hoest, nies, schraap, gorgel en flatuleer

en uit m'n mond rolt menige vloek

mezelf zie 'k meer als een onbehouwen beer

pfft... God en engel bij mij zijn ver zoek



al te gulzig mijn handen

veel te gemakzuchtig mijn naturel

echt te vraatzuchtig mijn tanden

volstrekt onmatig wat ik brel



zucht tot vertoon

mijn praalkroon

alles wil ik veroveren

in Eden omtoveren



wie denk ik wel wie ik ben ?

een arme mens opgesloten tussen de meridianen

en de parallellen van wat ik slechts ken

uit de drammende driften, giften en gal in m'n organen



zo rol ik door de dagen, plas, slurp, poep

moet nagels knippen elke maand

m'n ponem, in tranen getaand

der hemel draagt geen spoor, onder de loep



kouwe voeten, doffe haren, wratjes

wallen, groeven, vlekjes, spatjes

druipneus, plooien, schilfers zatjes

kwaaltjes, ergenissen, ditjes en datjes



ja, doch ik dicht in noen onder zon

op 't blanke vel is mijn kalaam meester

der woorden breng ik de geest er

geen dat ik niet glimlachend overwon



we zien wel waar we uitkomen

tegenhouden kun je 't toch niet

wind waait en buigt 't riet

in de lente ruist 't blad weer aan de bomen



ik maak me niet druk

gut, ben wie ik ben

al ben ik maar een kruk

een stoethaspel, - nou èn !


6



Vandaag, op driekwart van mijn leven

archiefkast leeggehaald en weggegooid

zonder te aarzelen zonder te beven

zonder te twijfelen 'n oogenblik ooit



op de dichters na en de Heilige Boeken

smeet ik de hele santenkraam naar buiten

zong erbij, kon lachen, neurieën en fluiten

griste de planken leeg tot in de verste hoeken



de geest zat er niet meer in, stof bedekte hun ruggen

de glans was verbleekt, slechts vliegen, motten en muggen

betastten nog de kaften die daar stonden te kuchen

te kwijnen, te verteren, te ziften en te huggepuggen



elkeen wist het beter dan al de anderen

't geringste opus waande zich de messias

de schepping, de mens, van uitverkoren ras

terwijl toch niemand één iota kon veranderen



de vellen vlogen en stoven in de wind

zag oude, verzonken jaren voorbij fladderen

en hun monotone inkt gezwind

de lucht met monomane sliertjes bekladderen



maar vreemd : de hele hoop kwam weer tot leven

de slierten vellen verzamelden zich in één punt

en begonnen dansend weer aan elkaar te kleven

alsof nieuwe kracht hen werd gegund



er ontstond een boog naar de dichters en de Heilige Geschriften

waarover myriaden wezens en woorden gleden

silhouetten van heden en van een vergeten verleden

roetsten dronken over die baan gedreven door ongehoorde driften



toen werd ik wakker, en hoewel zon nog niet op was

hoorde ik de vogeltjes al buiten

wordt 't nog eens wat, dat koninkrijk van de messias

of kunnen wij er God naar fluiten ?



Uw naam schrijf ik ijdel noch loos

Gij zijt mijn rots, mijn verlangen en vertrouwen

voor U wil ik mijn handen vouwen

in Uw licht steekt niets voos